Van hoop naar verdriet

Gepubliceerd op 4 maart 2025 om 13:04

Let op: hieronder lees je een gedetailleerd verhaal over onze IVF-punctie en de miskraam. Heb je zelf van dichtbij zoiets meegemaakt, kan dit als schokkend worden ervaren. 

Toen ik hoorde dat we moesten gaan starten met IVF, voelde ik weinig. Het was de volgende stap in ons traject en we zouden wel zien hoe het zou gaan lopen. In de voorgaande behandelingen was het stap na stap, de instructies van de artsen opvolgen en hopen dat er hoop kwam. Ik merkte wel dat IVF groter was. Enerzijds zouden er echt kansen kunnen komen en tegelijk voelde ik dat we nu één van die stellen waren die aan de IVF zaten. Een besef dat het echt zover was gekomen. Haast een beetje onrealistisch.

In de vorige behandelingen had ik al naalden in mijn buik moeten zetten, ik weet al niet eens meer de naam. Dat zou nu ook weer het geval zijn. Al maanden lag er een spuit Ovitrelle in de koelkast te wachten tot er zoveel hoop was dat we één eitje konden laten ovuleren. En nu kwam het er echt van. Tientallen nieuwe injecties, eierstokken die beiden zo groot werden als mango’s, een constante drukkende pijn. Maar, het was eindelijk tijd die Ovitrelle uit de koelkast te halen. Nu alleen niet voor dat ene eiblaasje, maar voor ruim 40, zoals later zou blijken.

Ik las een boek over het IVF-traject bekeken vanuit een man. Het maakte mij bang. Zoals hij het omschreef zou de 10 minuten durende behandeling ondraaglijk worden. Jurrian zou moeten aanzien hoe ze zijn vrouw martelden en zou er niets aan kunnen doen. En dat voelde hij ook. De ochtend dat dit op de planning stond moesten we om acht uur in het ziekenhuis zijn. Ik weet niet meer hoe ik had geslapen, maar enige rust voelde ik wel. We reden de parkeergarage van het ziekenhuis in en parkeerde de auto. En daar zaten we. Als we de deur open zouden doen en de auto uitstapte, zou alles beginnen. Dat nog even niet. Jur stelde voor te bidden. Al huilend hielden we elkaars hand vast. Jur zijn moeder las die ochtend in haar dagboekje een tekst over een pittige bergwandeling en hoe je samen met God de reis aangaat. Wat mij bijbleef is dat je de glinsterende, met sneeuw bedekte top wit bereiken en dat dat helemaal okee is, maar je de weg niet moet afsnijden. Laat God de richting bepalen, hij weet de beste route. Ze stuurde ons deze tekst toe. De timing was zo perfect, dat we echt Gods aanwezigheid konden voelen op dat moment.

We liepen naar binnen en meldden ons bij de balie. De punctie vond plaats op dezelfde kamer waar we al tig keer geweest waren voor de inwendige echo’s. Toch voelde het alsof we een nieuw level hadden behaald. Alsof we de kamer vanuit een ander perspectief mochten zien. In mijn gedachte zag ik al die andere stellen die hier dezelfde behandelingen gehad hadden. En nu waren wij aan de beurt. Ik kleedde mij uit en nam plaats op de stoel. Middels een echo werd er gekeken naar de status van mijn eierstokken. Ik was net voor de behandeling nog naar de wc geweest, maar mijn blaas was door de spanning al weer helemaal vol. Ze brachten een katheter in en toen was ik ineens aan het plassen, in het bijzijn van al die mensen. Heel vreemd, wel effectief.

Toen mijn blaas leeg was, brachten ze een infuus in mijn linkerarm. Hier zou later een goedje doorheen stromen, dat mijn pijn zou verzachten en mij in een soort dronken roes zou brengen. Ik zag daar tegenop. Mijn associatie met zo’n roes was dat ik na iets te veel drankjes op, al draaiend in mijn bed lag en niet veel later naar de wc moest rennen om alles eruit te kotsen. Maar ik had geen keus, als ik het boek moest geloven zouden de komende 10 minuten heel onprettig worden. Mijn eierstokken waren enorm opgezwollen en gevoelig en ik wilde hier zo snel mogelijk weg. 10 minuten, niet langer. Maar het waren geen 10 minuten. Door de injecties had ik zoveel eiblaasjes gekregen, dat het geen reguliere punctie zou zijn. Van te voren hadden ze ons ingelicht dat ik mogelijk overstimulatie kon krijgen. Ik had daarom mijn koffer thuis al klaarzet en ging er eigenlijk al vanuit dat ik langer in het ziekenhuis moest blijven. Maar of dit effect zou gaan doorzetten, zou pas duidelijk worden na de punctie. Eerst dit maar uitzitten.

De pijn was, ondanks het verdovende goedje, erg goed voelbaar. De brede holle naald moest schuin doorsteken naar mijn eierstok, door de wand heen prikken en daar vervolgens één voor één elk eiblaasjes leegzuigen. Met ruim veertig eiblaasjes duurde de hele punctie zo’n drie kwartier. Na twee shots met het kortdurende verdovende middeltje, was ik er echt klaar mee. Buisje na buisje met vloeistof werd er in de warmhoudkoffer gedaan. Er kwam geen einde aan. Als er iemand met zo’n naald, zo lang in je eierstokken zit te roeren heb je gewoon meer verdoving nodig. Maar ze hadden van te voren niets extra's van het middeltje klaar gelegd. Ik was kapot. Op. Jur z’n hand was door mij fijngeknepen en de eerste tranen biggelden over mijn wangen. Zo sterk was ik niet, ik wilde opgeven, niet meer, niet nog langer. Met de verlossende woorden dat het er echt nog maar een paar waren (en het besef dat ik toch geen keus had) hield ik het nog heel even vol.

Het was voorbij, alle eiblaasjes waren aangeprikt. De koffer werd afgesloten en de temperatuur ingesteld. Er kwam een bed de kamer ingereden. Twee verpleegkundige tilde mijn slappe lichaam van de gynaecologestoel naar het bed. Ik kreeg een kus van Jur en werd de uitslaapkamer ernaast ingereden. Jurrian kreeg het koffertje mee om af te geven bij het laboratorium van het Erasmus MC, zijn zaadcellen in te leveren en om vervolgens uren te wachten in de wachtkamer op de uitslag van onze cellen in een petrischaaltje.

Ondertussen werd mijn infuus vervangen door een ander vocht, kreeg ik wat extra pijnstillers en een kopje thee van de lieve zuster. Ik sliep nog even en werd niet veel later wakker van een andere vrouw die de kamer werd binnengereden. Ze deden deze marteling dus echt aan de lopende band. Ik negeerde de vrouw naast mij en voelde mij door de roes of door de pijnstillers extreem rustig en relax. Maar ik voelde mij ook beurs en slap. Wat duidelijk werd op hartslag en zuurstof meter waar ik op was aangesloten. Mijn hartslag was zelfs zo rustig, dat er telkens een alarm afging. De zusters begonnen het alarm op een gegeven moment te negeren en daar voelde ik mij niet zo prettig bij. Dus probeerde ik wat rechter overeind te zitten, wat berichtjes te versturen en wat thee te drinken om mijn hartslag iets omhoog te krijgen. Dat werkte.

Na anderhalf uur kwam de zuster langs om te vragen of ik al moest plassen. De vrouw die in het bed naast mij lag was inmiddels al geweest. Ik hoefde nog niet, maar moest het toch proberen van haar. Ik deed een broek aan en liep met mijn infuus aan een stok op wieltjes naar het toilet toe. Niets, geen druppel kwam eruit. Na, wat voelde als 10 minuten, gaf ik het op. Was mijn blaas nu kapot? Met te weinig energie om mij er echt druk over te maken strompelde ik terug naar het bed en dronk nog maar wat extra thee.

Niet veel later, rond twaalf uur, hoorde ik de stem van Jurrian in de kamer naast mij. Hij was terug, jeej! Een van de verpleegkundigen begeleidde hem naar de uitslaapkamer waar ik lag. Hij had een papier in zijn hand met de verlossende woorden. Ze hadden in de eiblaasjes, maarliefst 28 eitjes gevonden die ze dezelfde dag nog met Jur z’n zaad zouden gaan combineren. Een nummer waar de mond van de gynaecoloog van open viel. Ik stelde mij zo voor dat dat het onderwerp van gesprek zou worden tijdens de lunch van de gynaecologen. Lunch, daar had ik zelf eigenlijk ook wel zin in. Maar, ik mocht niet weg voordat ik had geplast. Okee, nog een poging met m’n infuusrollator over de afdeling. Gelukkig lukte het nu wel en kon ik mij verder aan gaan kleden om naar huis te gaan. Lekker onder een deken op te bank te liggen met een portie kipnuggets en een milkshake. Zalig!

Na drie dagen namen we contact op met de gynaecoloog. Er was zicht op in ieder geval drie embryo’s. Er lagen er nog acht op de kweek, waarover we de dag erna meer zouden horen. Ondertussen werd er een afspraak gemaakt om te kijken of de zwelling van mijn eierstokken voldoende afnam. Ik kon inmiddels een (0.0) biertje laten balanceren op mijn buik, waar ik stiekem best trots op was. Nog heel even, dacht ik, dan kan ik dat ook op mijn zwangere buik. De controle ging goed en de zwelling nam, al was het maar langzaam, af. Geen ernstige overstimulatie en dus geen ziekenhuisopname. Fjoe, dat was een opluchting.

De dag erna werden we gebeld met de definitieve uitslag. Van de acht laatste eitjes, waren er nog twee goede embryo’s ontstaan. Vijf in totaal dus. Wat viel dat tegen. Je zou toch verwachten dat met 28 eitjes hieruit ook minstens de helft aan embryo’s zou kunnen groeien? De teleurstelling was daar. Maar optimistisch als ik probeerde te zijn, bedacht ik mij dat menig IVF-stel een moord zou plegen voor vijf goede embryo’s. En toen zei Jurrian precies wat ik op dat moment nodig had: ‘Misschien heeft God dit wel zo bedoeld en hebben we er aan die vijf precies genoeg! En dan hebben we tenminste ook niet allemaal embryo's die we weg moeten gooien als het eenmaal gelukt is.’ Dit optimisme was ik niet van hem gewend, maar het deed me goed. Misschien was dit ook wel zo. Laten we het hopen, dacht ik. 

De vijf embryo’s hadden inmiddels een plekje gekregen in de vriezer van het Erasmus MC en wachtte totdat ze één voor één teruggeplaatst konden worden. Mijn zwelling nam verder af en na twee weken pilletjes oestrogeen en progesteron slikken was het tijd voor de eerste embryo-plaatsing. De instructie van het ziekenhuis luidde dat ik twee uur voor de terugplaatsing twee glazen water moest drinken en vervolgens niet meer naar de wc mocht. Makkelijk zou je zeggen. Maar kennelijk stroomt je bloed sneller als je zenuwachtig bent, wat er voor zorgt dat je blaas sneller gevuld wordt. Zat ik daar met hoge nood te wachten in het ziekenhuis. Toch nog even snel naar de wc, om de druk ietsjes minder te laten worden. Klein beetje maar.

We werden omgeroepen en liepen achter de laborant aan naar de behandelruimte. Ik kleedde mij uit en nam plaats op de stoel. De laborant bekeek onze Erasmus-ID’s en las voor van wie het embryo was. Van ons, check! Je wilt natuurlijk niet perongeluk het kind van een ander in je buik krijgen. Hij las het tijdstip voor, vertelde over de goede ontdooiing en hoeveel embryo's er nog over waren. Vervolgens vroeg de gynaecoloog nog eens onze namen en startte de behandeling officieel. Weer voelde ik mij zo ontzettend relax. Ik liet het allemaal maar over mij heen komen. De gynaecoloog vroeg nog hoe het met de zenuwen ging, maakte wat ongemakkelijke opmerkingen over hoe pittig het wel niet moest zijn voor ons, dat het allemaal goed zou komen, we waren tenslotte nog jong. Vond ze mij te relax? Had ik er huilend bij moeten zitten? Was dat hoe je je zou moeten gedragen in onze situatie? Huilen doe ik thuis wel. Het voegt voor mij niets toe om dat met deze totale vreemden te delen.

Mijn shirt werd een stukje omhoog gedaan en de assistent smeerde wat gel op mijn buik, ter hoogte van mijn baarmoeder. Dat ging nog goed. Maar toen ze vervolgens met het echo-apparaat op m’n overvolle blaas duwde en daar vervolgens een grapje over maakte, moest ik mijn woede wel een beetje inslikken. Nog heel even en dan kon ik plassen. Er werd een oncomfortabele eendenbek ingebracht en een slangetje met daarin onze mini-baby. Nog niet met het blote oog te zien. Op het scherm naast ons werden de echobeelden getoond en was goed te zien hoe het slangetje naar binnenging en de vloeistof met de embryo op de juiste plek werd ingebracht. Door de luchtbelletjes zagen we precies waar de embryo zou moeten zitten. Het slangetje werd eruit gehaald, de eendenbek verwijderd en de echogel werd met een papiertje van mijn buik geveegd. Zo dat zat erop. Nu plassen! Nog een paar ongemakkelijke opmerkingen als sterkte en succes van het behandelteam en ik mocht gaan. Ik was geneigd met mijn benen tegen elkaar aan te lopen, bang dat het eruit zou vallen. Ze zeiden dat ik gewoon direct weer alles zou kunnen doen. Dus dan maar gewoon verder gaan met werk, toch? Wat anders, er was immers niets wat we zelf in de hand hadden.

Twaalf dagen later mochten we de zwangerschapstest doen. We voelde ons vreemd. Enerzijds enthousiast, want zo zouden we wellicht weten dat we zwanger waren. Anderzijds zou dat stomme staafje onze wereld in scherven kunnen laten vallen. Het was zover, ik plaste over het staafje en ging vervolgens tegen Jur aan in bed liggen. De zenuwen gierde door ons heen. Zolang we niet op de test keken, was er niets aan de hand. Geen teleurstelling, geen blijdschap. Dat voelde veilig. Nog heel even in de onwetendheid blijven. Jur bad voor ons en voor de uitslag. Dat God, wat de test ons ook zou vertellen, ons bij zou staan. De drie minuten verstreken. Het was nu echt tijd om te kijken. Ik durfde het niet. Jur pakte vervolgens het staafje van het nachtkastje en deed zijn ogen open. Het was positief. We waren zwanger! Een intens gevoel van blijdschap en geborgenheid overspoelde mij. Het was voorbij. Dit ellendige traject was voorbij! Ik zou mama worden. Al jankend drukte we nog dichter tegen elkaar. Was dit echt? Ik kon het niet bevatten.

We besloten uit bed te gaan en te douchen. Het was immers gewoon een werkdag. Gelukkig werkte we thuis. Ik zocht gelijk een strakke trainingsbroek op, waarin mijn buikje goed uit zou komen. Al zat er nog niets, op een klein vetrolletje na dan. Week vijf van mijn zwangerschap moest en zou vastgelegd worden op de foto. De week erna zweefde we op een roze wolk. We gingen langs de gynaecoloog en vertelde dat het was gelukt. Zo trots waren we! Nu waren wij een van die stellen waarbij de behandeling was geslaagd. Wij hoefde hier niet meer naar binnen. Nooit meer.

Na enkele dagen begon ik kleine bloedingen te krijgen. Google en de gynaecoloog vertelde dat dit helemaal normaal was en er niets was om mij zorgen over te maken. Okee, dan zal het wel goed zijn, toch? Vrijdagavond kwamen vrienden eten. Ik zorgde voor een maaltijd die preggy-proof was en waarbij het niet te veel op zou vallen dat ik zwanger was. Dat lukte redelijk. Halverwege de avond ging ik naar de wc en kwam er meer bloed dan daarvoor uit. Ik schrok, dit kan niet goed zijn. Ik appte Jur die naast mij zat, dat ik dacht dat dit toch echt een miskraam was. Jur keek mij aan en zei hardop, ‘Is dat echt zo?’. Ik knikte, terwijl mijn ogen en die van hem vol tranen liepen. Onze vrienden, die tegenover ons zaten, keken elkaar aan. Geen flauw idee waar dit over ging, maar voelende dat er iets goed mis was. Er was nu geen reden meer om het voor ons te houden. We speelde open kaart. Ik wist zeker dat ik zojuist een miskraam gehad had. Zij, inmiddels ook in tranen, probeerde nog een laatste beetje hoop te brengen. Dat bloedingen vaker voorkwamen en dat nog niets zeker was. Eén van de vrienden stelde voor te bidden, zoals hij dat altijd zo mooi kan. De volgende ochtend hadden we een kinderverjaardag. Beetje dubbel wel, maar ik kan gemakkelijk mijn mindset omzetten. Een vriendin vroeg mij wanneer de terugplaatsing plaats zou gaan vinden. Ik wist geen antwoord te geven. Alleen dat ik nog bloedde en dat het daarom nog onduidelijk was hoe en wat. Zo vaag mogelijk. Ik wilde niet liegen, maar ik wilde het ook nog niet delen. Wat als de vrienden van gisteren gelijk hadden en het allemaal nog goed zou komen?

Die maandag moest ik voor mijn werk een training geven op locatie in Vreeland. Ik belde ‘s ochtends vanuit de auto naar de gynaecoloog of ik dinsdag langs zou kunnen komen. Dat kon. Deze hele dag bloedde ik nog steeds. En ik voelde mij dood ongemakkelijk om daar een training te geven, mijn vrolijke masker op te zetten en te doen of er niets aan de hand was. Maar het lukte. Ik kwam de dag door.

De volgende ochtend bij de gynaecoloog werd bevestigd dat het er wat ongebruikelijk uitzag. Het vruchtje zat lager in mijn baarmoeder dan gebruikelijk. Dat bevestigde nog niet direct dat het ook daadwerkelijk mis was. Al kon het ook betekenen dat het wellicht al niet meer levende embryo aan het afzakken was. Ik liet geen emoties zien, wat zou ik ook moeten voelen? Hoop dat het toch goed kwam of teleurstelling? Zou onze droom in duigen gaan vallen? Een mengelmoes van emoties gingen er door mij heen. Ik wist het niet.

Woensdagmiddag gingen Jurrian en ik een stukje wandelen voor de lunch. Ik bloede nog steeds, maar voelde mij verder prima. We besloten de grote ronde te doen, helemaal om de Grote Bergse plas. Dik een uur lopen en dan nog even langs de Appie om wat boodschappen voor ‘s avonds te doen. Terwijl we de spullen in ons mandje legde. Voelde ik mij ineens niet lekker worden. Koortsig, duizelig. Ik wilde zo snel mogelijk weer thuis zijn. We raffelde het lijstje af, rekende af en liepen terug naar huis. Eenmaal thuisgekomen liep Jur met de boodschappentas de keuken in. Ik trok in de hal eerst mijn jas uit. Omdat ik die dag thuis werkte had ik een comfortabele broek met een trui daarboven aan en een extra lange jas, zodat ik er nog een beetje fatsoenlijk uit zou zien als we gingen wandelen. Toen ik mijn jas uitdeed keek ik naar beneden. Ik schrok. Mijn broek was doorweekt en het bloed zat tot op mijn knieën. Was dit het nu dan echt? Dit was niet okee.

Ik riep Jur en liet hem de ravage van mijn kleding zien. Nog zonder op zijn reactie te wachten liep ik naar de wc en wachtte tot de bloeding stopte. Er viel iets in de wc. Het moederinstinct in mij maakte iets in mij los en ik graaide met mijn blote hand door het bloed in de wc. Mijn baby lag daar. Ik moest het vinden. Niet veel later had ik een bloederig klompje vast in mijn hand. Ik riep Jur nog eens. Stak mijn hand met daarop het baby’tje naar voren terwijl mijn stem verstilde en de tranen over mijn wangen rolde. ‘Ik heb het.’ Hij begon ook te huilen. Maar ik had geen aandacht meer voor hem. ‘Laat mij maar even alleen’ zei ik. Ik had door de waas in mijn ogen niet door dat hij daardoor nu ook alleen deze klap moest opvangen.

Ik maakte het klompje schoon en deed het in een bakje met water. Er kwam geen woord meer uit mijn keel. Pure focus om dit laatste moment vast te houden. Het was niet echt. Dit gebeurde niet. Niet ons. Waarom dan? Ik liep naar boven, nadat ik het meeste bloed weg had gehaald en nam een douche. De uren daarna kan ik mij niet meer herinneren. Volgens mij ben ik op de bank tegen Jur aan gaan liggen. Geen gesprek, geen tv, geen mobiel. Gewoon stil. Huilend in elkaars armen.

Jur belde voor de formaliteit zijn manager om zich de rest van de dag af te melden. Mijn manager was met vakantie, dus cancelde ik wat online afspraken en liet ik het erbij. Dezelfde avond nog belde we met de vrienden die vrijdags langsgekomen waren om de gebeurtenis te delen. Het is dat ze al betrokken waren en vroegen om een update. Wij wilde helemaal niet bellen, we wilde niet praten. Op het moment dat het uitgesproken werd was het echt. En het mocht niet echt zijn. De volgende morgen belde ik een senior collega op. Ik moest het toch met iemand gaan delen. Dit hielp. Mijn agenda zat zo vol die dag dat ik daar genoeg afleiding in kon vinden. Ik drukte de pijn weg.

Ondertussen hadden we het vruchtje in een bakje met water in de koelkast staan. Door het in het water te laten weken, werden de contouren van een mini mensje al een beetje zichtbaar. Een soort zeepaardje met een wat groter hoofdje en kleine hoekjes die later de armen en benen hadden moeten worden. Bizar hoe echt het al was en hoe bijzonder mooi om de creatie van zo’n klein wezentje te zien. Maar wat nu. Je spoelt het klompje, wat toch echt je kindje is, niet door de wc. Zoals je bij een goudvis zou doen. Begraven in de tuin vonden we ook wat gek. We besloten om die zaterdag naar het strand te gaan en daar een plekje te zoeken om het te laten rusten.

Zo geschied, zo gedaan. Zaterdagochtend haalde we een koffie to-go en wat picknickspullen. En begonnen we met een lange strandwandeling. Het was heerlijk zonnig weer. De wind die door mijn haren ging, jur z’n hand in mijn hand. Even tot adem komen. Dit hadden we nodig. Thuis had ik het vruchtje in een zakje met water gedaan en dichtgeknoopt. Bij elke stap voelde ik het zakje branden in mijn tasje. Vandaag was het afscheid. Onderweg verzamelde we schelpen, zodat we er een mooi plekje van konden maken. Mooie platte, donkergrijze schelpen, in allerlei vormen. Er waren gelukkig maar weinig mensen op het strand. Jurrian vond een mooie, beschutte plek, aan de rand van de duinen, waar we neerstreken. We dronken het koffietje, aten wat en wisten dat we zo afscheid moesten nemen. Jur groef een klein gat tussen ons in. Ik vroeg of hij het nog dieper wilde maken, bang dat vogels het er anders uit zouden pikken. Weer dat moederinstinct dat opspeelde. Hij groef nog iets dieper. Ik haalde het zakje uit mijn tas en keek jur nog eens aan. ‘Zal ik het eruit laten glijden?’. Ik had de bevestiging even nodig. De bevestiging dat het echt tijd was. Ik haalde de knoop uit het zakje en liet het water met het vruchtje de grond in glijden.

We keken elkaar aan en jur begon te bidden. Al huilend probeerde hij woorden te geven aan het verlies van zijn kindje. Aan het afscheid. Er kwamen geen woorden meer, zijn stem verstokte. Ik kroop dichter tegen hem aan en kreeg een lied in mijn gedachten. Ik pakte mijn telefoon erbij en zocht de lyrics ervan op. Al hakkelend las ik de tekst hardop voor:

“Stil mijn ziel wees stil en wees niet bang voor de onzekerheid van morgen. God omgeeft je steeds. Hij is erbij, in je beproevingen en zorgen.

God U bent mijn God en ik vertrouw op U en zal niet wankelen. Vredevorst, vernieuw een vaste geest binnen in mij die rust in U alleen.

Stil mijn ziel wees stil en dwaal niet af. Dwars door het dal zal Hij je leiden. Wacht, wacht op de Heer. De zwartste nacht verdwijnt wanneer het daglicht doorbreekt.”

Voetstappen in het zand. Zo’n cliché gedicht, maar door dit lied voelde we ons letterlijk gedragen, daar op dat strand. Het voelde gek om iets later daarna af te ronden. We zochten de mooiste schelp uit die we hadden gevonden. Een schelp in de vorm van een hartje. Perfect. We maakte een foto, bleven nog heel even staren. Naar het mini-graf, naar de zee voor ons.

Hoofdstuk afgesloten? Nee, maar wel alles gedaan wat we voor ons kindje hadden kunnen doen.


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.